rs,
mappen, dozen, archiefelementen, kistjes, klappers, ordners,
bakken, laden. Iedere keer als ik dacht klaar te zijn, bleek de
noemer waaronder ik bepaalde documenten verzamelde niet
afdoende. Ik kreeg te maken met zoiets als de tuin van de split
sende paden. Nu ik wist van zijn dood, herlas ik het interview,
bekeek aandachtig de foto die erbij afgedrukt was. De dichter in
goeden doen die eindelijk een arbeidzaam leven achter zich
had gelaten en zich aan het schrijven, aan de poëzie kon wij
den. Maar hoe moest ik mijn belofte tegenover hem inlossen?
Om te beginnen besloot ik de veertig of vijftig brieven en kaar
ten door te nemen die hij me vanaf het begin van de jaren
negentig had gestuurd. Ze voerden me terug naar de tijd dat
hij actief was voor Ballustrada. Zijn eerste bijdrage betrof een
gedicht in een themanummer over de Schelde in 1990. Het be
strijkt vier pagina's en maakt duidelijk dat de dichter opge
groeid is met deze rivier: Vanuit mijn dakraam achter de zeedijk
zag ik het water spiegelen/een vloer van cararisch marmer/schepen
braken er stampend doorheen Hierna zou hij als officieel
medewerker vooral essays over dichters schrijven, maar hij gaf
ook tips voor ons blad in het algemeen: meer subsidie aan
vragen, de omslag verbeteren, meer samenhang wat betreft de
inhoud. Ondanks het feit dat hij in de omgang als een uiterst
beminnelijk en redelijk verstrooid man overkwam, schuwde
hij de controverse niet. Zo schreef hij bijvoorbeeld over de
schrijver Martien Beversluis, vanwege zijn oorlogsverleden een
berucht persoon in Zeeland en daarbuiten, een artikel onder de
titel 'A second opinion'. Hierin geeft hij na diepgaand bron
nenonderzoek een genuanceerde analyse van werk en leven
van Beversluis. En hij verwerpt het oordeel dat Adriaan Venema
over hem velt in het geruchtmakende boek Schiijvets, uitgeveis
en hun collaboratie. Ook zijn volgende essays betroffen Zeeuwse
of aan Zeeland gerelateerde schrijvers. Zo kregen naast Bever
sluis Andreas Oosthoek, Bellamy, Van Schagen, Wim Hessels,
Johanna Coomans, Ed Leeflang en mijn persoon ruime aan
dacht. Hij kon zich als een terriër vastbijten in een onderwerp
en wist bijvoorbeeld met zijn relaas over Wim Hessels, een hier
bijna vergeten schrijver die uitweek naar Zuid-Afrika, weer uit
de schrijversdood op te laten staan. Slechts één keer hebben we
een stuk van hem geweigerd. Het betrof een artikel over de
dichter Hans Verhagen. Lou was geen liefhebber van de poëzie
ISr
van Verhagen en stak dat niet onder stoelen of banken. En ook
al hielden wij als redactie wel van een dwarse mening, we von
den toch dat het stuk detoneerde in de vriendenuitgave'. De
ironische typering was van Lou zelf, toen hij de uitgave gelezen
had.
Op de redactie deed eind jaren negentig een grap over Lou de
ronde, die de onleesbaarheid van zijn getypte, van veel door
halingen en correcties voorziene bijdragen betrof. Ondanks het
feit dat inmiddels de digitale revolutie was ingezet, bleef hij
de typemachine trouw. En wat voor een. Wij verdachten hem
ervan dat hij op een Oost-Duitse Erika zijn artikelen tikte met
behulp van een perfide typelint, dat sinds de komst van de
Muur niet meer vervangen was. Maar we hadden zijn bijdra
gen, die getuigden van een brede belangstelling en een grote
eruditie, niet graag gemist. Hij was voor mij in ieder geval een
baken in de tijd. Zo'n twintig jaar voor me uit maakte hij dui
delijk dat schrijven niet aan leeftijd gebonden was. Een gerust
stelling voor iemand als ik, die eigenlijk veel te laat met schrij
ven begon. We vonden elkaar bovendien in een afkeer van her
metische poëzie. Gedichten mochten het contact met het ge
wone leven niet loslaten. Op jacht gaan naar het onzegbare was
een vereiste, maar die jacht mocht niet ontaarden in een hang
naar een kunstmatige taalmist en een associatieve, duistere
woordendiarree van Pfeijfferiaanse afmetingen. In onze ogen
moest poëzie helder zijn.
Na zijn overlijden heb ik zijn latere bundels opnieuw gelezen.
Zo gaat dat nu eenmaal. Een dichter gaat dood en zijn vrienden
en zijn lezers pakken opnieuw en nu veel bewuster naar zijn
werk. Wie is er gestorven? Wat wilde hij, wat wilde hij werke
lijk? Staat hij op in zijn gedichten? Zien we hem opnieuw en
nu in zijn ware gedaante? Op de eerste plaats realiseer ik me dat
ik zijn poëzie nu anders beoordeel dan dertig jaar geleden. Toen
was hij een mededichter met wie ik me verwant voelde. Nu
probeer ik zijn werk te lezen alsof het nieuw voor me is. En te
gelijkertijd hoop ik dat ik de Lou Vleugelhof van vroeger terug
vind. Wat me nu bij het lezen van zijn poëzie opvalt, is het ont
breken van een gekwelde toon, een duistere kant in zijn ge
dichten. Van rigide tegendraadsheid wat betreft zijn afkomst of