IK WIST ZEKER DAT IK IETS VERLOREN WAS hoorders eraan toe: "U kunt nu eenmaal niet blijven wachten op die dame. Die zal echt niet meer komen opdagen." "De ober wellicht ook niet meer," zei iemand anders uit het publiek, en een derde sloot af met: "Volgens mij hebben we het hier over de verkeerde man." Henri repte zich weg, geërgerd om het lachsalvo dat op het tri- ootje sarcastische opmerkingen was gevolgd. Hij kon het niet meer aanhoren. Dachten die mensen nu echt dat ze grappig waren? In plaats van direct naar huis te gaan besloot hij nog een eind je te wandelen, kwestie van wat stoom af te laten en weer tot bedaren te komen. Hij schonk weinig aandacht aan de route die hij volgde, verzonken in gedachten als hij was, en moest in een van de ruigere buurten zijn aanbeland toen een vrouwen stem hem uit zijn gemijmer rukte. Hij hield halt, keek haar aan en knipperde enkele malen met de ogen. De vrouw was zwaar opgemaakt, en met name de felrode lipstick verblindde hem bijna. Tussen haar vingers hield ze een sigaret geklemd, en aan haar voeten lagen nog enkele platge trapte peukjes. Wat ze gezegd had was hem ontgaan - hoewel hij het wel kon raden - maar het had niet veel belang. Zonder een woord te zeggen maakte hij rechtsomkeer. Ditmaal ging hij direct naar huis. Het was genoeg geweest. Meer kon hij echt niet hebben. J2 Het beg°n met een vreemde droom. Een oude man - niet heel oud - zat stervend op een bed. Q) Het bed stond in zijn eigen kamer, de kamer gevuld met spul letjes en schemerlampjes. Er waren twee vrouwen bij hem in de kamer; eentje van ongeveer dezelfde leeftijd als hij, met bruin C geverfd, kort krullend haar. In haar oren glansden twee donke- re knoppen. Haar lippen waren gestift. Ze was ongeveer net zo dik als de stervende man; niet heel dik, maar van een formaat qj dat past bij mensen van die leeftijd. Tussen haar en de man in was een verpleegster in de weer met de rug van de stervende man. Die rug was geen normale rug, maar een soort stervor mige figuur van scherven, waar stukken uit ontbraken. Alsof de 30 man niet gemaakt was van vlees en bloed, maar van gekleurd glas dat kunstig beschilderd was met huid en gelaatstrekken. De verpleegster was bezig stukken rug van hem af te nemen ter wijl de vrouw over haar schouder meekeek. De oude man leek het niet door te hebben, of simpelweg niets meer te kunnen doen, maar ze waren bezig hem te vermoorden. Ik kan me op dit moment zijn gezicht niet meer voor de geest halen. Ik zie alleen nog de stervormige figuur van zijn glazen rug helder voor me. Ik geloof niet dat we elkaar ooit ontmoet hadden, maar ik voelde een intense verbinding met hem, alsof we hele oude vrienden waren. Een kreun van de slapende jon gen naast me maakte me wakker. Mijn lief, mijn vriend, mijn levende bedsokken en bijna de vader van mijn kind. Hij draai de zich tegen me aan en sliep verder in mijn hals. De warme adem in mijn nek deed de kamer met spulletjes en schemer lampjes vervagen. Ze maakte plaats voor de lichtblauwe sche- mering die onze kleurloze slaapkamer losmaakte van de nacht. Meestal blijven dromen daar achter, in die schemering, zodat je h verder kan met het echte leven zodra de dag begint. Maar soms

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2019 | | pagina 56