to
O
2 Er waren twee koningskinderen,
acht jaar bij de druilende regen
IZ keek ik uit het raam, de juffrouw
Q leverde een levenslied:
ze konden bijeen niet komen.
Mijn vader zou een nacht of twee weg-
S blijven, ik liet hem niet gaan, hij ging:
het water was veel te diep.
lU Terwijl de andere kinderen speelden,
q stonden de koningskinderen voor het diepe
water, ik zou de overkant bereiken, zee
Z of oceaan, alles zou ik oversteken, als
iemand wachtte:
een koningskind zijn,
O
CO
O
fN
en op anderen dan mijn vader wachten.
Terwijl de kinderen meeslepend
lachten, stond ik in het diepe
water, een peulenschilletje:
voor wie echt over wou.
Niets meer te zien
waar het allemaal was
ligt de zon op het water.
Meer is er niet
vraagtekens van verlangens,
hoorntjes van verdriet.
Je hand schreef deze brief
met regelmatige lussen.
Maar lieve vriendin, ondertussen
is de maan opgekomen
de zon schuift langzaam
naar een ander werelddeel
en wat we ons herinneren
is eigenlijk al te veel.
jij wilde iets beëindigen
om het elders, later weer op te pakken, je hield
van het begin, ik van het belangrijke stuk
erna, voor het eind.
•M