to O 2 Er waren twee koningskinderen, acht jaar bij de druilende regen IZ keek ik uit het raam, de juffrouw Q leverde een levenslied: ze konden bijeen niet komen. Mijn vader zou een nacht of twee weg- S blijven, ik liet hem niet gaan, hij ging: het water was veel te diep. lU Terwijl de andere kinderen speelden, q stonden de koningskinderen voor het diepe water, ik zou de overkant bereiken, zee Z of oceaan, alles zou ik oversteken, als iemand wachtte: een koningskind zijn, O CO O fN en op anderen dan mijn vader wachten. Terwijl de kinderen meeslepend lachten, stond ik in het diepe water, een peulenschilletje: voor wie echt over wou. Niets meer te zien waar het allemaal was ligt de zon op het water. Meer is er niet vraagtekens van verlangens, hoorntjes van verdriet. Je hand schreef deze brief met regelmatige lussen. Maar lieve vriendin, ondertussen is de maan opgekomen de zon schuift langzaam naar een ander werelddeel en wat we ons herinneren is eigenlijk al te veel. jij wilde iets beëindigen om het elders, later weer op te pakken, je hield van het begin, ik van het belangrijke stuk erna, voor het eind. •M

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 12