z
c
c
o
We gaan door stro op het land
proeven ekstergeschater
hondsroos en klavergeluk
Q ruiken vogelgeschetter
tussen zevenblad en duizendknoop
een dassenspoor
zien stekels geknot
terwijl stoppels schorsen
C rappe voeten verhaasten
fO
voelen het kaatsende licht
i" het onzalige blauw
dorsten naar water
we waaien niet weg
verdrinken niet in de ruimte
Qf we gaan door stro achter de dijk
O
«o
V
C
O
de meanderende de kloeke
voetende scheiding
van het onachtzame water
O
Waarom plukken ze
de appels niet
vroeg ze
Ze vallen zomaar
Ze keek me aan
omdat ik het ook had gezien
Het was eind augustus
C en de takken streefden naar het nazomerse licht
tQ de wortels naar het diepe
En later in het donker toen ze sliep
maande ik haar droom tot stilstand
hing onder de sterren de appels aan hun takken
En toen was vader daar
Qj op een ladder in de boom
halverwege met zijn korf
O
niet vallen dacht ik nog
pluk tot ze wakker wordt
rv>
ISI
•Ml