s|
Ss
3 üf
O
De jutter volgt trouw zijn getijdenboek.
Altijd op zoek naar de vondst van zijn leven,
maar hij vindt slechts flarden en fragmenten;
hij vindt enkel wat de zee wilde geven.
De jutter volgt braaf het schuim van de vloedlijn
tot zijn voeten te moe zijn om verder te gaan.
Speurend naar goed van welstand en waarde,
treft hij dat wat de branding af wilde staan.
Het zijn de armoe en de geldelijke zorgen,
die hem elke morgen naar de golven drijven.
En beklimt hij het duin om zijn buit daar te borgen
M en pakt hij zijn schrift, om de vondst te beschrijven,
2 dan heeft hij zicht op een eindeloos strand.
Ml Dan weet hij zich: een schooier aan de zelfkant.
OJ
C. I—
O
jouw stijl
een veilig huis
mijn stijlloosheid
bevochten ruimte
ach lief
waar zouden wij wonen?
slechts ver van de zon
kan de maan voor ons schijnen
ik woon nu even
in jouw gedicht
en jij voor even
VI in het mijne
01
maar beider verbeelding
VI verstrengeld ineen
di
zou het ons niet doen
verdwijnen?
(0
O
0\
Stvw I IV-t UI IJ