Met de wind mee Trapt het leven lichter; Ze draagt haar haar Lang en met een golving Die meedeint. Ook de wolken Drijven mee in de richting Van de wind; lange flarden Grijswit schuiven over ons, Onze hoofden en gedachten. Op een afstand gezien Is het alleen haar hoofd Dat voorwaarts beweegt Boven de strak geschoren heg. Haar blik is net zo strak Naar voren gericht, Naar een bestemming die Verder ligt dan de rand Van het dorp, voorbij de rotonde, Die op zichzelf leidt naar Niets en niemand. Je bent een eiland en Ik noem je onbereikbaar. Want waar is de sloep Die redding brengt, Het vlot dat trekt Naar jouw zachte kust. Wanneer dan zal ik Aanspoelen met zeewier En krijtwitte schelpen Aan jouw weke mond. Golven stuwen hoog op Met schuim in de kruin En zout op de lippen. Een stuk drijfhout dat Zwerft en reist over De baren, mijn verlangen Naar haar haven. Onbewoonbaar ben jij, Mijn ver eiland.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 27