Met de wind mee
Trapt het leven lichter;
Ze draagt haar haar
Lang en met een golving
Die meedeint. Ook de wolken
Drijven mee in de richting
Van de wind; lange flarden
Grijswit schuiven over ons,
Onze hoofden en gedachten.
Op een afstand gezien
Is het alleen haar hoofd
Dat voorwaarts beweegt
Boven de strak geschoren heg.
Haar blik is net zo strak
Naar voren gericht,
Naar een bestemming die
Verder ligt dan de rand
Van het dorp, voorbij de rotonde,
Die op zichzelf leidt naar
Niets en niemand.
Je bent een eiland en
Ik noem je onbereikbaar.
Want waar is de sloep
Die redding brengt,
Het vlot dat trekt
Naar jouw zachte kust.
Wanneer dan zal ik
Aanspoelen met zeewier
En krijtwitte schelpen
Aan jouw weke mond.
Golven stuwen hoog op
Met schuim in de kruin
En zout op de lippen.
Een stuk drijfhout dat
Zwerft en reist over
De baren, mijn verlangen
Naar haar haven.
Onbewoonbaar ben jij,
Mijn ver eiland.