In het ouderlijk bed stootte in het duister van de maartnacht mijn moeders ademhaling diep, en wij in de woonkamer wachtten, de slaap nabij, onze oren gespitst op plotse stilte, op voorbij. Voort gaan mijn gedachten bij haar naderende dood - deed ik wat ik deed of naliet uit angst, liefde of pijn? Dan nestelt zich in mij het raden dat ons leven tikt als de antieke wandklok bij de deur: circulair, niet lineair. Nu moeder lijk wordt, stokt het tekenpotlood dat zevenenzeventig bloemen kleurde onder een geelblauwe hemel. Ik zie haar altijd zwijgen om kwart over vier in de ochtend. Poëzie vervangt geen herinnering. Dit is wat je droeg in doodsstrijd onderhemdje, geel slaapshirt tot de heup, slip, gewatteerde kerstsokken gekregen van de laatste Sint. Alleen onderhemdje en slaapshirt keerden terug, in een grijs kartonnen draagtas met touwtjes. Ik stopte je thuis uit het zicht tussen truien en ondergoed. Acht maanden alweer, ik zocht naar meer tastbaar dan foto's en herinnering. Geur. Opende de grijs kartonnen draagtas als een vers graf en vroeg me af of ik kwam met ontboden of ongenode handen? Ineens ruik ik. Geen laatste ochtendschemer, zweet, huidsporen, slechts doorsnee parfum, wasmiddel. Ineens ruik ik dan toch wat je jezelf opdroeg in en na het bestaan: wees volmaakt proper, onkenbaar, onvindbaar.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 46