O nette kerel maar er schort wat aan al is zijn oogopslag schuchter hij kijkt dwars door je heen O zijn stem klinkt stil en bedaard als een zandstrand bij herfst maar in de verte hoor je de aanzwellende ronk van straalmotoren O O aardige jongen maar er is iets mee dat gezond verstand die vlekkeloze rede dat begrijpend knikken dat zogezegd goed kunnen luisteren die geveinsde verontwaardiging jegens alles wat slecht is in de wereld er klopt iets niet soms denk ik dat hij al datgene waartegen hij fulmineert eigenhandig heeft gecreëerd qj dat hij ons monstert als mogelijke medestanders gj voor zijn verachtelijk plan O ik ben er haast van overtuigd dat hij de duivel is O en dat we hem moeten doden nu het nog kan Zï voor hij in een wolk van sulfer aan onze grijparmen ontsnapt de dag is een doel met een gulzige smoel dat in een oogwenk open en weer dichtklapt en maalt en maalt en maalt dun is het duister dat danst in donkere plekken waar zondigen een pijnlijke aangelegenheid blijft voor wie in het reine is met een ander verwacht geen heil van de frisheid van limoenen ze is niets anders dan ongefilterde regen die in fleurige flesjes wordt gevangen door slinkse marketingmannen bluffen mooipraten schaamteloos liegen en nooit eens in staat zijn om iets werkelijk te menen steek het op de regen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 52