Vï.uw 1w\vsc\v«. VoVteomUmnwjj door I In Noachs tijd, dus lang voor dezen, llestond een wonder groote man, Van wien ik onlangs heb gelezen, Meer dan ik u verhalen kan. Ook dit, dat hij, toen 't menschenras Vernield werd door den grooten Plas, Slechts tot de knie in 't water trapte, En onbezorgd daar henen slapte. En wenschte 't monster zich te voeden, Hij vroeg naar brood, pastei noch taart, Maar tastte eens even in de vloeden, En greep een' walvisch bij den staart, Dien hij eerst tegen 't vuur der Zon Wat bakte, eer hij 't maal begon, En om daarbij de keel te snieren Verzwolg bij stroomen, gansche meren

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1854 | | pagina 116