-121 der sluizen van Slippendamme (a Selusa citra Slependam) tot binnen Gent. De vaart zal moe ten doorloopen zonder eenige de minste ope ning in de tragels ter weerszijden, hetzij tot afloop of ontvangst van wateren, hetzij tot toegang of doorgang van Schepente mogen heb ben. Geene stapelplaatsen zullen langs de vaart mogen opgerigt worden en nergens, over de gansche uitgestrektheid van Aardenburg af tot Gent toe, zal eenige koopwaar mogen ge lost worden {quod in eodern aquaeductu, nullus stapel, nulla exonerate mercium fiat inter roden- bourch en gandavum). De vaart en de tragels zullen behooren on der het Schependom van Gentzoo ver het baljuwschap dier stad zich uitstrekt; het op pergezag over de vaart zelve verblijft aan de Gravin, maar het gedeelte van hetzelve van het punt af waar het baljuwschap van Brugge eindigt, tut bij de zee waar het Schependom van Mude begint, zal onder het Schependom van Aardenburg ressorteren. Het werk moest bekostigd worden door de gemeenten die daaruit voordeel zouden trek ken, terwijl bij arbitrale beslissing van Boude- wun van Belle de rigting werd voorgeschre ven die aan het kanaal gegeven worden moest. Men volgde deze voorschriften aanvankelijk; doch op de hoogte van St. Laurens gekomen zijnde, namen zij in stede van regis af de

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1854 | | pagina 167