17 en Frankrijk tot Neustrië. Ka menigvuldige verdeelingen van het groote Frankische rijk onder de zonen der Frankische vorsten, welke wij hier niet alle volgen kunnen kwamen deze streken met het Vriesland dat tusschen de Schelde en het Zwin (de Sincvallag, aan Karel den Kale, zoon van Lodewijk den Vromeen alzoo bleven deze streken eene eeuw lang bij het Neustrische rijk (845 941). Reeds vóór Karel den Kale bestonden in deze streken behoovende tot de pagus Flandrensis of de Vlaamsche landstreek, de Forestiers of Houtvesters, doch eerst ouder hem ontmoeten wij Boudewijn I als erfelijk graaf van Vlaanderen (865). Deze Boudewijn nu maakte zich eerst als Forestier en vervolgens als graal over deze streken en dus als leenman van het Weu- strische rijk zoo geducht, dat men hem noem de boudewijn den ijzeren of den ijzeren arm. Hij liet den burg te Brugge versterken en bemuren, waartoe hij onder anderen de puinen van Aar- denburgbezigde. Langzamerhand herstelden zich nu koophandel en zeevaart en kwam er meer en meer rust in deze geteisterde streken. Zoo als wij zoo even zeidenbehoorden deze streken nu tot de pagus Flandrensis. Het westelijke deel of het land van Kadzand, met Groede en Wulpenwas eene onderafdeeling (ondergouw) van dezen pagus. Het oostelijke deel, waarin OostburgJJzendijke, Biervliet en 2.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1854 | | pagina 63