66 VREDE OORLOG. slepende pest aangetast, en zoo doende aan de diepste ellende prijs gegeven en in een toestand gebragt rampzalig genoeg om zich te verwonderen, dat men niet reeds na den eersten strijd voor altijd van den oorlog heeft afgezien. Ik heb ergens eene bereke ning gevonden, volgens welke er ieder jaar, zoo door gevechten als ziekten en vermoeijenissen, een vierde der soldaten omkomt. Zonder nu voor de juistheid dezer opgave in te staan, zoo is het toch waar, dat de oorlog een aantal menschen ten grave sleept, die de maatschappij van veel nut hadden kunnen zijn, en dat de legerswelke de regeringen wanen noodig te hebben omeen leger te hebben, een verbazend aantal handen aan de nijverheid en den landbouw onttrekken. Bij den dood van Karel XII was Zweden zoo ontvolktdat er slechts vrouwen en dochters over waren om de velden te bebouwen, en in Frankrijk zag het er op het laatst der rege ring van Lodewijk XIV* niet veel beter uit. Kortom, de misdaden en rampzalige gevolgen die de oorlog- met zich voert, zijn talloos. „De moordenaars," zegt een Fransch schrijver over de zedekundede dieven en de brandstichters der geheele wereld keeren niet zoo vele steden om, verbranden niet „zoo vele dorpen, schenden niet zoo vele vrouwen, vernielen niet zoo vele oogstenwijngaarden en vruchtboomen in den loop van vier eeuwenals een generaal of een vorst aan het hoofd van der- tig duizend soldaten, in den tijd van vier maanden." De strijd zelve moet ook verschrikkelijk zijnhet is geen gevecht inet boozen; neen, het is een strijd

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 106