VREDE OORLOG.
81
men als goedo van den ooi-log wil opgeven. In geenen
deele, maar behalve dat deze bestaanbaar zijn zon
der den oorlog, onderscheid ik moed van overmoed,
beleid en vastberadenheid van eene waagzieke oor
logzuchtige stemmingeen kalm bedaard overleg
van eene koortsachtige overspanning. Ik keer eene
beruchte stelling om en zeg dat de middelen het doel
moeten heiligen. Wil men dit niet aannemenik
vraag den hoogsten lof voor den struikroover, die
den reiziger plundert, voor den dief, die u onopge
merkt uw eigendom rooft. Ook vergete men toch
niet langer dat de legers niet alleen uit officieren
bestaan, maar voor het grootste gedeelte uit sol
daten die de krijgstucht tot werktuigen doemt door
hun alle denkvermogen te ontzeggen en elk gevoel
van het hart te onderdrukken. Het denkbeeld van
oorlog heeft zich, helaas! zoo vereenzelvigd met de
gesteldheid der maatschappij, het is in haar ge
heel organismus zoo ingeweven dat men, in plaats
van in die algemeenheid eene reden te putten tot
meer krachtdadige bevordering van het denkbeeld
van vrede, daarentegen schijnt te meenen dat alle
aansporing tot het laatste overtollig is. Voltaire
zeide reeds van zijn tijd dat onder vijf of zes dui
zend preóken tegen de ondeugden der raenschen er
zich naauwelijks twee of drie bevinden tegen het
misdrijf van den oorlog't welk alle de geesels en
misdrijven te zamen vereenigt. Nu evenwel de gods
dienst en de staathuishoudkunde zich de zaak des
vredes hebben aangetrokkennu voortaan de oorlog
tusschen beschaafde volken als het ware een burger-