AAN DE NOORDZEE. DOOK J. Job se. U groet iktrotsche vloeddie vóór onheugbrc jaren Een nietig plekje gronds zaagt rijzen uit uw baren, Waar op mijn voet thans rust. U groet ik, Noorderpiasdieals in vroeger dagen, Uw golven vreedzaam, of beroerd door onweersvlagen, Nog altijd voortstuwt langs deez' kust. Schoon u geen rotsmuur stuit van eeuwenheugende Alpen, Toch breidelt u het zand, waar langs uw baren zwalpen, Wanneer gij schuimt en kookt. Schoon ook de felle orkaan uw breede borst doet zwellen, Gods almagt weet uw' woede een paal en perk te stellen, Als 't onweer op uw waat'ren spookt. Maar vreeslijk zijt ge tochwanneer ge in toorn ontstoken Van woede schuimt en brult; uw schrikbre golven koken, En bruischen op dit strand. Wee dan de brooze kiel der arme schepelingen, Dan baat er beê noch klagtnoch wanhoops-handenwringen Van gade, en kroost, en bloedverwant. Ik hebo duinenrij uw heuveltop bestegen Hierboven blinkt ge mij in al uw grootheid tegen

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 123