EENER REDEVOERING. 87 „en hnnne spoorlooze lusten tot wreedheid, hebzucht en geilheid to boeten met het bloedde goederen „en de eer van uwe vrouwen en dochters." Ziedaar dan de menschen ik vergis mij ik wil zeggen onmenschen waarmode wij te kam pen haddenen die gedrogten van goddeloosheid vinden nog oenen redenaar te hunner verdediging. Inderdaadhij moet zoo goddeloos zijn als zij zeiven warenom zich met zulk eene taak voor het oog des volks te durven beladen. „Dit voornemen nu opgevat en de onderneming „in werking gebragt hebbende, hebt gij wel gezien en overwogendat zij haar zoo gewenscht oogmerk „niet bereiken kan zonder groote kosten, en men „een gedeelte van zijne goederen en bezittingen moet „wagen om het overige te redden, als ook tot be- houd van u-zelven uwe vrouwen en kindereniets „hetwelk u waardiger moet zijn dan al de schatten dezer wereld." Voorzeker. Aan het ontnemen van onze tijde lijke middelen is nog eenigen glimp te geven en kan men nog eenige dringende noodzakelijkheden inroepen maar wanneer men het op ons leven en op de eer van onze vrouwen en dochters ge munt heeftdan is de band door de natuur zelve gelegdgebroken en wie zich dan nog onderwerpt is den naam van mensch onwaardig, maar verdient dien van onwaardigen slaaf eens goddeloozen mees ters, daar hij zich ten toon stelt als handlanger en begunstiger der beestachtigste hebbelijkheden. „Zoo dat gij in uwe voorzigtigheid en bescheiden-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 127