EENER REDEVOERING. 93 sche onderdanen, die zijnen inval begunstigd had den liet verhongeren zoodat geheele gemeenten ledig liepen en de wolven gingen wonen daar, waar eerst de menschen geslapen hadden Ge beurde dit onder den besten en edeldenkendsten man, dien Filips in zijne dienst had, wat stond ons van den slechtsten te wachten? liet hart krimpt hier weg, en het oog zou zich bevochtigen, al ware ook een dergelijk lot eene rooverbende te beurt gevallen. Wij zijn toch allen menschen en gevoe len toch elk ons leedal zag ook de zoon van den vader, zijn vaders moorder, met gloeijende tangen liet vleesch van het ligchaam nijpen. Wij zullen de redevoering van Willem I niet ver der voortzettenmaar alleen nog een woord tot slot hier bij voegen. Iemand kan door eenen zonderlingen zamenloop van wanbegrippen zoo ver uit het spoor rakendat hij den opstand, in hot laatst der 16de eeuw, als onregtvaardig beschouwt: dit heeft nog maar onlangs gebleken en zoo waar is het dandat elke eeuw hare originelen oplevert. Om deze originaliteit zoude men zich niet hebben te bekommeren, indien zij over onverschillige din gen looptmaar wanneer zijom ons van de eigene woorden van Willem I te bedienen, tegen de regels 1) Zoo als dit in onze Kadzandsclie strekenen met name te Oostburgplaats vond. V. D.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 133