EENER REDEVOERING. 95 land te verlaten en dus te verwachten haddat zij bij de eerste gelegenheid, er weder bij duizenden, en met eene onverzoenlijke wraak in het hart, in dringen zouden, zoo als werkelijk gebeurd is. Indien de verdediger de geschiedenis kent en zich dezelve herinneren wildan weet hijdat wijvan onze zijden met de zachtste middelen begonnen zijn dat, toen Willem I als gijzelaar aan het Fransche hof zijnde en uit 's konings eigen mond vernomen hebbende dat er met Alva een ontwerp beraamd was, om in Frankrijk en in de Nederlanden uit te roeijen allen en een iegelijkdie verdacht werd ge houden de godsdienst-hervorming toegedaan te zijn, men met verzoekschriften is aangevangenom dit voor ons handeldrijvend land zoo nadeelig en on staatkundig plan, tegen te werken, maar dat men, in plaats van daaraan gehoor te geven, alles trot- schelijk verworpen heeft, zonder iets hoegenaamd in overweging te nemen. Hiertoe bepalen wij ons met tot het verstand des verdedigers te sprekendoch willen ook nog iets tot zijn hart zeggen. Hij is Nederlander, doch welk Nederlander? Die zijne landgenooten afvalt om de inbreuken en wanda- den van eenen trotschenonregtvaardigen en vreem den dwingeland te begunstigen. Indien dit geene land- verraderij is, verdient niets dien naam. Wij vragen den verdediger geene uitlegging van zijne godsdien stige beginsels en houden ook de onze voor ons: wij spreken elkander slechts als menschen toe, twijfelende niet of gemelde verdediger zal het zich tot eene eer

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 135