HET EILANDJE KOEZAND. 101
des vrijlaten werd bedolven in de diepte der zee.
Het kan dus niet anders of hijdie zicli ten doel
steltden vroegeren toestand dezer gewesten na te
sporen, ontmoet bij eiken tred zwarigheden, die,
zoo ze hem den moed al niet benemen om voort te
vorschen, echter tot verdubbelde omzigtigheid op
wekken. Het verwondere ons dus niet dat mannen,
beroemd wegens hunne kennis op het veld der oud
heidkunde en der geschiedenis, niet aarzelen luide
te verklaren, dat het hoogst bezwaarlijk is de noor
delijke grenzen van Vlaanderen en den toestand van
het deel dat wij bewonen voor een gegeven tijd
perk, vast te stellen. Door niet minder toch dan
vijf-en-dertig overstroomingenwerden deze streken
in het tijdvak van 1003 tot 1570 geteisterd. Onder
deze verdienen die van 1180 en 1377 bijzondere mel
dingterwijl de laatste, die van 1570, ook het ei
landje verzwolg, waarvan aan het hoofd dezes is
melding gemaakt.
Over deszelfs ligging en wijze van bestaan hoerscht
nog steeds verschil van gevoelen, en wij willen dus
beproeven, of we, door het mededeelen van eenigo
bijzonderheden betrekkelijk een polder Koezanddon
twijfel, die omtrent dit eilandje heerschteeniger-
mate kunnen oplossen.
De geschiedschrijver M. van Vaernewijck, over
leden in 1570, maakt in zijne Historie van Beltfis
gewag van ons Koezand. Hij zegt dat er voor dc
Wielingen, thans nog bekend als dat gedeelte der
Westerseheldedat tusschen Breskens en Vlissingen
stroomt, een „cilandeken ofte schuered. i. scheure