HABPAGON. 132 UE JIIDDELLANDSCflE ZEE. uwe golven ziet kronkelen langs de bogten van het oude Griekenland, en de groepen van eilanden die op uw watervlak drijven. Daar speelden eenmaal goden en godinnen in uwe wateren, daar rijzen aan uwe kusten de Thermopijlen, daar schitteren de bergen van Marathon. Daar rijst de Olympus met zijnen geheimzinnigen sluijer om het voorhoofd, ginds weder kust gij den voet van den Carmel en aan schouwt ge de wonderteekenen Gods op zijn' top: hier fabel, daar waarheid. Van Lesbos hooren wij godenzangen, Patmos spreekt orakeltaal. Ginds ver trouwt de Tyrier zijne eerste vloot aan uwe vloe den, ja den eersten bodem hebt gij gedragen! En overal wonderen der Natuur! Sicilië weêrkaatst in uwen spiegel de vuurkolommen van zijnen Etna Napels van zijnen Vesuvius. Thessalië bouwt u een ringmuur van liefelijke bergenmet groene dalen en olijfbosschen en groepen van cipressen en platanen! En over dat alles, het welfsel van eenen eeuwig blaauwen hemel en eene koesterende zon! O Mid- dellandsche zee! Gij zijt schoon, gij zijt schoon! Waar' Harpagon in 't paradijs gekomen, De zondeval wieril zeker niet beklaagd; Den appel had hijwel is waargenomen Doch toch geen' beet gewaagd. Naar het HoogduitschJP-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 172