134
EEN OUD-VLAAMSCII LIEDEKEN.
A A N T E E K E N I N G E N.
Het mag min doelmatig geacht wordeneenige bladzijden van
dit Jaarboekje te vullen met aanteekeningen over het Kadzaml-
schc taaleigen waartoe ons anders het bovenstaande stukje ge-
reede aanleiding geven zoude. Het volgende vermeenen we
echter niet achterwege te mogen laten.
Opmerkelijk is de herhaling van het woord ik bij de Zeeu
wen zóó opmerkelijk zelfsdat liet de aandacht van sommige
navorscliers heeft tot zich getrokkendie de reden dezer herha
ling hebben trachten op te sporen. (DeNavorscher II, bladz. 248).
Onzes inziens vindt de herhaling daarin haar grond, dat de
spreker zieh-zelven meer bepaald en uitdrukkelijk wil aanwijzen
in volzinnen toch, waar dit minder noodzakelijk is, wordt het
herhalende ik vaak weggelaten.
In 't land van Kadzand gebruikt mennaar 't schijntik
niet alleen tweemaal maar zelfs driemaal in e'e'nen volzinzoo
men ten minste de k vóór het herhalende ik als een afgeknot
ik beschouwen moet. Van daar dan 'k Moene kikik binne
kik voor ik moet, ik ben, enz. We zouden geneigd zijn deze
k te houden voor eene prosthetische lettervoorgeklampt tot
meerderen nadruk en ter vermijding van een moeijelijken en wan-
luidenden overgang van de eene lettergreep tot de anderek
moene ik of 7r jnoen ik wordt dan tot ècn krachtiger k moene
kik vervormdwaarin het woordje ik met oneindig meer klein
uitgesproken kan worden. Doch niet alleen bij het woordje ik
maar ook bij de persoonlijke voornaamwoorden gij, hij, zij aw
wijwordt dezelfde herhaling opgemerkt. Alleen het persoon
lijke gij schijnt met ik in liet zelfde geval te verkecren van tot
driemaal in één volzin voor te komen. Vragende zegt men