AAN ONZE LANDBOUWERS,
BM ©ESS ®©<S$Ï «ftO t®®3.
KOOR
E. F. H. Wolf.
Looft onzen Vader, geeft Hem eer,
Knielt dankend op zijn voetbank neêr,
Gij allen, die de velden bouwt,
Terwijl gij zulk een' oogst aanschouwt
Hoe prijkten daar de akkersmet schatten beladen
Naauw kon zich het oog door aanschouwen verzaden,
Zoo schoon en zoo vruchtrijk stond alles te veld!
Bewondring en blijdschap doordrong ons te zamen
Zoo dikwijls wij 't zagen, zoo vaak wij vernamen,
Hoe zegenrijk alles de Heer had gesteld
Javoerde Hij ons nog teleurstelling tegen
Wij wistenaanbidlijk zijn al Zijne wegen
Wij baden en ziet onze bede is gehoord
Ver boven ons bidden, ver boven ons denken,
Heeft ons zijne hand in den oogst willen schenken
Hij voerde van blijdschap tot blijdschap ons voort
Het zaadje in deze aarc^p en de zon in haar banen
De wolken des zwerks, en de wasdom der granen,
11