r c t€ tv bi g« I 162 AAN ONZE LANDBOUWERS, r v I Tl h be di« ru de de Het is immers alles geheel in Zijn magt Bij 't zaaijen, en maaijen, en vruchten vergaêren, Hoe wilde Hij zegenen helpenbewaren Hoe heeft Hij het alles ten mildsten gedacht! De Vader alleenheeft dat alles gegeven Vergeefsch ware ons werken, ons zwoegen, ons streven, Vergeefsch, zonder Hem, ware o landman, uw vlijt! Had Hij het gewildHij had alles genomen En, waar nu ons oog ziet den overvloed stroomen, Had Hij ons met schaarschte of gebrek gekastijd Tweevoudigen oogst deed Gods hand u erlangen! En zoo ge nu niets van den Heer hadt ontvangen Ook dan moest gij toch met een dankbaar gemoed Zijn naam in aanbidding nog loven en prijzen, Enziende op zoo vele genadebewijzen Erkennen: „Hij is mij onwaardigen, goed!" Gij dangij die de velden bouwt Als gij uw dubblen oogst aanschouwt Looft onzen Vader, geeft Ilem eer, Knielt dankbaar dankend voor Hem neêr Wiens is dat lied Hoe luidt die zang, die daar me in de ooren dringt Wat is die man?Die arme! Ach, hij zingt, Met zwakke stemeen lieddat mij tot luistren dwingt. En 's vaders wijze liefde Geeft aan elk mensch zijn deel Aan dezen geeft Hjj minder Aan genen geeft Hij veel

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 202