104
aan onze lanimsouweus.
Mijn lotgenooten armen
Bouwt met mij op den Heer,
Wis ziet Hij te allen dage
Goedgunstig op ons neêr
Gij, Yader! die den landliên
Thans zoo veel granen boodt 1
Gij Vader, geef ons armen,
Geef ons ons daaglijksch brood
Hoort, rijke landliên, boort naar dat eenvoudig lied!
Baat tot weldadigheid uw hart en ziele buigen!
Dankt gij met woorden slerfits, geen dank is 't, dien gij biedt,
Wanneer gij dien niet ook wilt door uw daên betuigen
Gij allen die de velden bouwt
Als gij uw dubblen oogst aanschouwt
Wilt met meêdoogenloos des Heeren oordeel tarten!
Deelt nu deelt te allen tijde uw armen broeder mede
Naar uw vermogen isuit dankbaarheid des harten
Zoo zij u 's Christens vrede!
Zaamslag, 7 Sept. 1854.
EEN MAN, EEN MAN; EEN WOORD, EEN WOORD.
„Uw buurman wil Uw onheil Til!"
Sprak Heer van Raad De advokaat.
„Ik echter wil Uw welzijn, Til!"
Hij hield zijn woord: Til's geld is voort!
Tfaar het Iloor/duitschJ. y p>