DE AANSLAG OP DE STAD SLUIS.
9
De vijand naakte en de wachters sliepen! En die
slaap was des te onverantwoordelijkerdaar de
gouverneur van der Noot voor een inval op zijne
kwartieren was gewaarschuwd gewordendoch
zonder de wachten te verdubbelen, ter ruste was
gegaanalleen der bezettingen van de omliggende
schansen eene goede wacht aanbevelende. Moet het
ons dan verwonderendat hij naderhand deswegens
alornme beschuldigd werd?
Zoo stond dan du Terkail met zijne benden aan
de Oostpoort; zijne medekrijgers, aan de zuidzijde,
en beiden wachtten met ongeduld, dat het uur slaan
mogt, waarop zij, volgens het gemaakte plan, den
aanval wagen zouden. Meer dan een uur echter ver
liep, en geen klokkeslag liet zich hooren. Onraad!
zoo dacht men hier. Onraad! zoo dacht men ginds
en in angstige en gespannen verwachting verbeid
de elke der partijen den aanvalskreet der andere
vreezende om het zeerst in een gespannen strik te
vallen. De stilte toch binnen de stad, die hun tot
een zeker teeken strekken moestdat hun stoute
aanslag nog onontdekt was, vermeerderde juist den
angst der Walen, die in deze stilte het kenmerk
meenden te zien van een angstig bespiedenden vijand.
Intusschen verliep de tijd, en weldra zouden de
stralen der morgenzon den sluijer ligtendie den
nachtelijken aanval bedekte, en dan, ja dan ware
de zaak onherstelbaar verloren. Op hevig aandrin
gen van du Terrail werd derhalve, hoewel het
hart vervuld met wantrouwen en de gedachte aan
verraad, tot den aanval besloten. Drie soldaten,