DE AANSLAG OP DE STAD SLUIS. 11
reeds voor, en het eerst, hoewel half gekleed, op
de been en met een twaalftal in der haast verza
melde adelborsten en soldaten den vijand tegen en
de zich te weer stellende binnenwacht ter hnlp ge
sneld, onderwijl, list aan stoutheid parende, met
luider keel roepende: „Sergeant! zeg aan don lui
tenant, dat hij met do musketiers der drie Engel-
sche vendels den aanval beginne, de vijand is in
onze handen." Deze woorden hadden de gewenschte
uitwerking. De Walen, daarin eene bevestiging vin
dende van hun vermoeden van verraadtrokken
terug. Spoedig was nu de geheele bezetting in de
weer en ter verwering aangesneld, en schoot zoo fel
op de vijandelijke speerdragers, die men, hetzij door
groven misslag, hetzij als bestormers in stede van
musketiers had vooruit gezet, dat zij in verwarring
de vlugt namen en elkander op de brug verdron
gen; terwijl de musketiers op een afstand moetende
blijven, bedrijveloos waren en den aanvallers niet
deren konden. De gouverneur van der Noot in-
tusschen op de strijdplaats verschenen zijnde deed
het geschut dwars over de brug, die i;i hare geheele
lengte met volk gevuld was lossenen rigtte eene
ijselijke slagting onder de digt op een gepakte me
nigte aan. Vijf-honderd Walen lieten er het leven
deels door 't geschutdeels doordien zijter plaatse
waar de balie was afgebrand, in 't water vielen,
terwijl velen op hun overhaasten terugtogt geveld
werden door de bezettelingen uit de naaste schan
sen die van alle kanten op het alarm waren uit
gevallen. Alleen binnen de poort werden zes en