14
DE AANSLAG OP DE STA» SLUIS.
eersten druk van de wonderen des Allerhoog sten, door
Abraham van de Velde edoch in de latere druk
ken, en met name in den zevenden druk, bl. 154, zegt
deze schrijver, dat hij sedert den eersten druk zijner
verhandeling van zijn neef, den predikant David
Montanus den 11 Julij 1056 als zoodanig te Sluis
beroepen die dc zaak naauwkeurig onderzocht
heeftheeft verstaandat niet de koster der Sint
Janskerkdewijl het stads uurwerk niet op den kerk
toren maar op den stadhuistoren staat, maar des
klokkenstellers zoon met diens neef, tegen den
avond van den 12 Junij is naar boven gegaan,
om het uurwerk op te winden: dat gene, wijl hij
beschonken was, zijn neef met het opwinden dei-
klok belastte, die, in dat werk onervaren, de klok
heeft overwondenwaardoor ze bleef stilstaan en
den geheelen nacht zich niet liet hooren. Ons is der
halve, al wisten we niet reeds van elders, dat in de
Sint Janskerk geen uurwerk stond, uit het boven
staande overtuigend gebleken dat het de stads klok
iswelke in den bewusten nacht gezwegen heeft.
En wat meldt ons nu de overlevering aangaande
Jantje van Sluis? Volgens deze stelt het houten
mannetje een tamboer voor, die zich bij den boven
verhaalden aanval bijzonder onderscheidde door zijne
bekwaamheid in het slaan. Hij tochdoor dezen bij
de burgerwacht, door genen in den krijgsdienst ge
plaatst, sloeg zeer gevat verschillende marschen
Hollandsche Engelsche en Fransche achter of door
elkander, daardoor den vijand in den waan bren
gende dat cene menigte volks, bestaande uit troepen