16 DE AANSLAG OP DE STAD SLÜIS. wen en hoezeer strekt het door ons aangewezene ter bevestiging van de stelling: de overlevering is de geschiedenis niet, maar in haar ligt de geschie denis besloten. De waarheid is de kernen de over levering haar omhulsel. III. Onze verklaring berust dus op de stelling, dat Jantje van Sluis vóór 1606 reeds den stadhuis toren van Sluis versierde. Het bewijs hiervoor willen we ten slotte leveren. Het is ontleend aan de op perkament geschrevene stads rekening van Sluis, loopende van primo December 1423 tot ultimo No vember 1424. In deze rekening toch vinden we, onder de uitgaven, de volgende verantwoord. „Jacoppe van Huusse over hem-zelven endc in „den name van Antiionise de Beildescriver van „haren lone; te wetene: don vorsz. Jacoppe, van „dat hi heift ghesneden den houtenen man ende „thout daertoe ghelevert, dewelke staet boven ant „tdbeelfroit van scepenhuse, dienende ten engiene „van der stede huerclocke, XIII s., IIII d., ende „den vorsz. Antiionise, van dat hi denzelven man ghestoffeert en ghevaerwet heift VIII s. gr. comt- „beede. Bi certifficate XXI s., IV d." Dat genoemde houten man toen inderdaad reeds in den toren geplaatst werd, blijkt uit eene andere aanteekening in dezelfde rekening, namelijk deze: Daneele Bouciiout te vermakene tijser, daer „de houten man boven ant tdbeelfroit mede vast „es IV s. gr."

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 56