HISTORIE VAN OOSTBURG.
Waar de lucht, steeds grijs en dampig,
Zwaar op d'aarde zinkt
Waar de zonne bleek en krachtloos
Door de neevlen blinkt.
En nu was de sombre landstreek
Haar verderf nabij,
Wantde Noorman was gekomen
Als het onweêrstij.
Weggesleept was goed en have,
Van 't rampzalig oord
Alles was verbrandverdorven
Alles uitgemoord.
Doch had Suentha's jeugd en onschuld
Rurik's hart geraakt,
Rurik had haar dood verhinderd
En haar boei geslaakt.
Ouderloosen pas ontwrongen
Aan het gruwzaamst lot,
Was nu vrome dank haar leven;
Rurik was haar God!
Ook de jonge Noorman koestert
Eerbied voor haar smart
Hij beminde 't teêdre meisje,
Met een vaderhart.
Maar het uur der wanhoop nadert!
Rurik moet van hier!
Zietop 't schip des Meeren-konings
Waait de krijgsbanier