HISTORIE VAN OOSTBURG. Doch vergeefs Geen enkel pinkje Toont zich aan cle ree Mistigschuimendvreeslijk dreigend Huilt de holle zee. En daar zit zij gansche dagen, Op der hillen zand Als ontgeest want hare ziele Zweeft in Ruriks land. Naar en doodsch is 's meisjes harte Als het eenzaam oord Waar men slechts 't gekras der raven, En der meeuwen hoort. Of langs onafzienbre schorren Bevendkoud en bleek Dwaalt zij langzaam, als een schimme, Dwars door kil en kreek. Wrange zouterik, en schelpvisch, Plukt zij op de steil' En haar droogen mond vcrverscht zij Aan der duinen wel. En wanneer zij, door den nevel Aan het verste strand Wrak of kreng ziet aangedreven Bij des oevers kant. Snelt zij wild daarheen(d'ontzinde) En verschuwt de meeuw Die verhongerd naar het aas schiet, Met haar hecsch geschreeuw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 77