HISTORIE VAN OOSTBURG.
Doch vergeefs Geen enkel pinkje
Toont zich aan cle ree
Mistigschuimendvreeslijk dreigend
Huilt de holle zee.
En daar zit zij gansche dagen,
Op der hillen zand
Als ontgeest want hare ziele
Zweeft in Ruriks land.
Naar en doodsch is 's meisjes harte
Als het eenzaam oord
Waar men slechts 't gekras der raven,
En der meeuwen hoort.
Of langs onafzienbre schorren
Bevendkoud en bleek
Dwaalt zij langzaam, als een schimme,
Dwars door kil en kreek.
Wrange zouterik, en schelpvisch,
Plukt zij op de steil'
En haar droogen mond vcrverscht zij
Aan der duinen wel.
En wanneer zij, door den nevel
Aan het verste strand
Wrak of kreng ziet aangedreven
Bij des oevers kant.
Snelt zij wild daarheen(d'ontzinde)
En verschuwt de meeuw
Die verhongerd naar het aas schiet,
Met haar hecsch geschreeuw.