44 BENE DORPSGESCHIEDENIS. „Wilt gij wel gelooven, dat ik nog geen spergie gezien heb sprak de ander. Ik ook nietvrienden in vroeger tijd kreeg ik ze nog wel eens present, maar nu is alles voor de Engel- sche heeren. Ik heb het aan mijn slagt ook gemerkt." „Me dunkt, burgemeester, je moest het maar kort en goed verbieden." „Dat gaat niet Denker; zoo'n verbod moet bij de wet gesteld worden." „Wel, indien wij dan eens zulk een verbod vroe- genzeide de schoolmeesterdat wordt meer „gedaan." „Aan de wetgeving, bij voorbeeld;" merkte een der stedelingen op. „Juist. Dat was, geloof ik, zoo kwaad niet." „Dat was het zeker niet," zei de burgemeester, „maar, weet-je, de gronden de gronden, be- „grijp-je?" Owat dat betreftzeide een der stadshoeren „daar wil ik mij wel mede belasten; ik ben niet voor niets in den graanhandel geweesten de vorm Dat neem ik op mij viel zijn vriend in. „Ik wil het wel schrijven," bood de schoolmees ter aan. Ik zal het eerste teekenenbeloofde de burge meester. „En ik zal voor ecnige boeren zorgen, die mede „onderteekenen," zeide Denker. „Juist," hernam de schoolmeester, „want zoo'n adres moet van landbouwers zeiven komen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 84