46
EENE DORPSGESCIIIED ËNIS.
ter den anderen morgen het verzoekschrift zou ver
zenden zag Denker er geen bezwaar in van Rijn
eens op de hoogte te brengenniet zoozeer uit goede
buurschap, dan wel om eene kleine zegepraal te
smaken. I oen hij op de hoeve kwamwas Klaas
een eind don weg op met zijn zoon. Denker be
paalde er zich dus toe om aan vrouw van Rijn en
de dochters zijne jobstijding te brengenen toen de
baas t huis kwam vond hij zijn gansche gezin neer-
slagtig en zwijgend bij elkander.
Wel wat is er nu gebeurd ge zit daar zoo
tleurig bij elkander of het land in gevaar is!"
begon van Rijn, terwijl hij zijn stompje en tabaks
doos uithaalde en eene pijp stopte.
„Wie weet, Klaas," zeide vrouw van Rijn, „of
dat ook niet zoo isen of gij zelf daaraan niet
„hebt bijgedragen."
„Ik! riep van Rijn verwonderd. „Ik mijn land
„in gevaar brengen! wel nu nog mooijer! En wie
„zegt dat?"
„Denker is hier geweest," sprak zijn zoon Hein,
„en die heeft ons verteld, dat er een adres is op-
gemaakt en aan de Tweede Kamer zal worden
„verzonden, om den uitvoer van vee en vruchten te
„beletten. Men zegt dat, wanneer zoo iets van land-
bouwers uitgaat, de heeren daar veel meer acht op
zullen slaan dan wanneer anderen het vragen."
„Maar nu vat ik nog niet dat het land in gevaar is."
Dat staat in dat adresvader."
„Ja,' viel Truitje in, „en gij staat er ook in
„vader met naam en toenaam."