ÏÏENE dorpsgeschiedenis.
49
„Burgemeester, 'k wensch voor te stellen dat er
door ons een adres worde ingediend aan de Ge
deputeerde Staten, met verzoek, dat zij den sclian-
delijken uitvoer van melk en vleesch en vruchten
naar de stad beletten. Die uitvoer is oorzaak dat
„wij, dorpelingen, even duur vleesch eten als de ste
delingen, en ieder die zelf'geene koeijen of boom-
gaard heeftvoor zijne melk en vruchten betalen
moet, die hij anders voor niets zou kunnen krijgen."
„Blaar van Rijn, waar denkt gij aan! begrijpt
gij dan nietdat als dat vervoer naar de stad
„ophield, er oneindig minder zou gefokt en gebouwd
worden."
„Wel mogelijk burgemeester, maar dan hadden
„wij, dorpelingen, alles goedkooper."
„Volstrekt niet, door de klandisie van de stad
„wordt de fokkerij en melkerij en de graanbouw
zoo uitgebreid, dat alles van zelf goedkooper wordt
en dus ook wij goedkooper teregt komen. Boven-
diendenk eens hoevelen er door zulk een verbod
„zouden geschaad worden; niet alleen boeren, die
vee en akkers hebben maar ook dagloonersdie
dan geen werk zouden vinden. Ik geloof dus niet
„dat uw voorstel bijval zal verwerven; ja, ik be-
grijp zelfs niet dat het u ernst kan zijn. Gij zelf
„van Rijn, zijt een van de grootste uitvoerders, en
„dat nog wel naar 't buitenland, waardoor niet al-
leen ons dorp niet gebaat wordtmaar ook de ste-
delingen duurder moeten leven en geheel het land
schade lijdt."
Diiar wou ik je hebben burgemeester; zoo straks
4