EENE DORPSGESCHIEDENIS. 51 naauwelijks was de burgemeester te-huis of van Rijn stond al in zijne kamer. „Burgemeester," begon hij, „gij weet dat ik „jaarlijks eene zekere som afsta voor de opgerigte bewaarschool." „Ja, van Rijn; en als voorzitter der commissie ben ik u daar ook regt dankbaar voor." Dat zal niet lang meer noodig zijnburgemees- ter die subsidie houdt op." En dat waarom 't Is zulk eene mooije instel- ling en zonder uwe belangrijke bijdrage zou zij „te niet gaan. Jongens, denk eens hoeveel kinde- ren daar verzorgd worden." „Ja, maar weet-ge burgemeester, ieder moet voor zich zeiven zorgen. Ik weet niet wat de toekomst „geven kan. Als mijn handel op Engeland belem- merd wordt, zal ik veel minder geld winnen, en „daarom teeken ik van 't jaar ook niet voor ƒ25 in „de soep-uitdeeling, maar even als zoo vele anderen voor ƒ1." „Maar, van Rijn! als iedereen zoo doet, zal zij moeten ophouden." Ik kan 't niet helpen als mijne verdiensten minder wordenmoet ik mijne uitgaven matigen." En van Rijn verliet den burgemeester en stapte naar den metselaar. Baas Steen, ik ben afgezien van het nieuwe huis „dat ge voor mij zetten zoudt." „Hoe nu van Rijn! de teekeningen zijn al ge- maaktalles is klaar om de volgende week te be- ginnen

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 91