52 EENE DORPSGESCHIEDENIS. We zullen er vooreerst maar niet aan denken die „weinig krijgt, kan weinig geven. Goeijen morgen." Voort was van Rijn en een oogenblik later stond hij bij den chirurgijn op stoep. „Ik kom je mijn rekening eens betalen, meneer, maar 't is nu geen vette," zeide hij en paste het geld neder, dat den heelmeester toekwam maar naar eene veel lagere berekening dan hij vroeger gevolgd had. „Gij geeft althans minder dan vroeger, van Rijn! „Ileb ik je niet even goed behandeld als voorheen?" „Zeker; maar als er slechte tijden voor den boer „komen, lijdt ook de heelmeester er door en omge keerd: als 't bij mij regent, druipt het bij u. Je „paard kan ook niet meer bij mij blijven grazen „en stallen." „Niet! maar wat is er dan gebeurd?" Nog nietsmaar als de koning eens mogt goed- vinden te verbieden dat ik vee uitvoerde, zou ik „minder aanfokken. Nu kan er nog wel een beestje mede eten maar dan niet." De chirurgijn sprak geen woord maar deed knor rig de deur achter zijn bezoeker digt, die naar den schoolmeester ging. Meesterme jongens gaan van schoolzeide van Rijn. Wat van Rijn! 't zijn de knapsten van allen en ze kwamen nu juist op zoo'n mooijc hoogte." „Ja, 't is jammer, maar ik zal ze nu zelf noodig „hebben; zooveel knechts te betalen gaat niet, als „de tijd slecht wordt. Mijne jongens moeten nu mede werken."

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 92