KENE DORPSGESCHIEDENIS. 53 „Maar waren wij het eergisteren nog niet volko- „men eens dat het beste wat men zijn kinderen kan „nalaten eene goede opvoeding is?" „Ongetwijfeld, maar een eerste vereischte blijft „toch altijd dat men zijne bezittingen onbezwaard aan hen overgeeft. Iferst het noodige en dan wat „er meer af kan." Zoo deed van Rijn de rondte bij dezen en genen op het dorp en wandelde toen naar de stad; waar hij eveneens bij een paar onderteekenaars aanging. Den een zeide hij eene hypotheek op diens huis op; den ander deelde hij mede dat hij tegen den prijs dien hij er tot dus verre voor betaald hadhot stuk grond niet meer wilde hebbendat hij sedert een paar jaar van hem had gepacht, en overal gaf hij, wanneer men er zich over verwonderdeten ant woord: „als ik minder verdien, kan ik minder geven." Intusschen had men ook op het dorp niet stil ge zeten. Terwijl van Rijn naar de stad was had de burgemeester den schoolmeester en den chirurgijn bij zich ontboden. „Hoor eens, vrienden," had hij ge- „.zegd als ik het goed bedenkis het toch verkeerd dat ik mij aan het hoofd stel van zulk een adreseen burgemeester moet onpartijdig zijn en zich boven „den strijd der meeningen verheffen, daarom heb ik „mij op de lijst der onderteekenaars doorgeschrapt." Met die woorden reikte hij het adres aan den schoolmeester over, die met diepe smart zag, hoe zijn fraai manuscript al zijn luister door die door schrapping had verloren. Hij, die een jongen een

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1855 | | pagina 93