74 EENE VERTELLING. „Wat wacht gij van een' hersenschim, „Vergeefs door u bemind, Bij welke niemand in zijn nood „Noch heul noch hulpe vindt? „O, Margaretha! weet gij 't niet „Wat straffe al is geboet, Door elk die 's keizers wil niet deed „En 't leven, 't is zoo zoet! „Verlaat dien God, die alle vreugd Aan 't jeugdig hart verbiedt 1 „Verlaat dien God, o argloos kind, En dien Hem langer niet 1 „Vrees toch die ijdle hersenschim, Vrees haar niet langer meer, „Uw welzijn is 't, o teedre maagd, „Wat ik alleen begeer! „Uw welzijn is 't wat ik begeer, „Of ooit begeeren zou! Geeft gij aan Victor's beê gehoor Hij zweert u liefde en trouw "„Ik ben een zoon uit edel bloed, „Van oud en rijk geslacht; „Mijn naam is in het gansche rijk, Bij groot en klein geacht Zóó sprak de booswicht, dien het oog Van booze lusten glom, Terwijl de brand van 't duivelsch vuur In zijnen boezem klom.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 114