EENE VERTELLING-.
75
Zóó sprak hij, wien het vuile hart
In dubble slagen joeg,
Tot hem de blik van 't maagdlijlc oog,
Met sprakeloosheid sloeg.
Zij ziet hem aanen zwijgt en zendt
Een' stillen zucht omhoog.
Terwijl haar deernis, afschuw, vrees
De teedre ziel bewoog.
Zij ziet hem aan en wendt heur blik
Van Satans dienaar af,
En hoopt op Hem, die altijd nog
Aan haar Zijn liulpe gaf,
En vlugt als droeg haar 's Heereu wind
Op snelle vleuglen voort
Het boschje uit, waar zij 's duivels stem
Had uit een' mensch gehoord.
Daar had zij vaak in eenzaamheid
Gemijmerd en gebeên
Daar ging ze ook nu tot stil gebed
Bij 't avondgraauwen heen.
Daar dacht ze aan Hemdie eens op aard'
In 't vrije der natuur,
Zich ten gebede nederboog,
Bij 't stille nachtlijk uur
Aan Hem, die in Gethsemane
Voor haar in angsten zonk,
Eu op het gruwlijk Golgotha
Voor haar dien beker dronk!