eene vertelling.
77
Dat naar gij weet uw' vader sloeg,
„Uw' moeder 't leven nam,
Zij stierven door ons martelvuur
Ook u verteer' die vlam
Een diepe zuchteen zuclit naar God
Wiens waarde ook Hij slechts kent
Een zilte traan in 't smeekend oog,
Dat zich ten hemel wendt
Zoo wordt het maagdlijn voortgesleurd
Zij weet Wien zij gelooft
Zij heeft aan Hem voor immermeer
Haar hart en dienst beloofd.
Wat spot ge, o wreedaards! met haar lot,
En dreigt haar dood en smaad?
't Geloovig hart, dat niet misdeed,
Het heeft zijn toeverlaat!
Wat juicht ge, o snoodaards! dat het al
Van uwe kreten heeft
Gij weet niet wie op 's hemelstroou
Voor Margaketha leeft
Wat spot ge en vloekt ge, o Victor! nog?
Dra is uw doel bereikt
Als door een onherroeplijk woord
De regter vonnis strijkt,
Maar hooger Regter ook aanschouwt
De gruwlen die gij doet
Die Regter wacht u voor Zijn' stoel:
Eens wordt door u geboet