EENE VERTELLING.
79
Daar Gij Uw leven voor mij gaaft
Vrees ik ook 't sterven niet
'k Zal juichen zelfs in 't vlammend vuur,
„Zoo Gij me Uw' bijstand biedt.
„Verlos mij uit des ligchaamsboei
„Uwe is de magt, o Heer!
„En breng me in Uwe heerlijkheid,
„Daar bij mijne ouders weer!"
Daar doet de zware deur zich op
Een jongling treedt hervoort
En naauwlijks is hij ingetreên
Of digt is weer de poort.
Een sleutel draagt zijn regterhand
Zijn' linkerzijde een zwaard,
Zijn kleed getuigt een aadlijk bloed
Zijn' houding krijgsmans aard.
Een toorts licht zijne schreden voor
Hij staart de jongvrouw aan
En blijft, wijl hem een traan ontrolt
Eerbiedigspraakloos staan
Tot dat hij riepNeen CLesar neen
„Eer tref' mij 't zelfde lot,
Dan dat ik de onschuld neder veil',
Waarmede uw boosheid spot
Och krijgsmansprak de zwakke stem
Wat gaf men u ten taak
n Mijn dood?Dat ik in 's Heeren naam
„Dan nu mijn' banden slaak'!
Deze jongman was, naar luid van de overlevering, tot zeer boos
aardig doel, op het maagdelijn afgezonden.