SINT NIKOLAASFEEST.
Daarbij't was zoo vreesverwekkend
't Denkbeelddat een doode man
"Weêr in leven komen kan
Spoorloos komend' en vertrekkend',
'k Huiverde beangst er van
'k Zie vol hoop mij zelf nog zoeken
Door het huis, in alle hoeken,
Brandende van ongeduld.
Eindlijk zie ik opgetogen
Met van blijdschap tintlende oogen
Schoen of mandje ruim gevuld
Met de zoetste lekkernijen
Rijkelijk van alle zijen
Met het blinkend goud bedekt.
Daarbij lag dan meest een ruiker,
Of een sierlijk hart van suiker,
En ook boouen, bont gevlekt;
Ook een boekje vol met platen
Of een legkaart was er in
Of een schaapje dat kon blaten
Altijd wat naar kindren zin
Hoe dat alles mij verheugde
Oik voel ze nogde vreugde
Bij 't bezit van zulk een schat 1
Neen, geen rijkdom geeft den rijken
Zulk genot, als 't kind het kijken
Van wat schoen of mand bevat
Nog, nog deel ik telken jare
Als ik weêr 't genot ontware
Door den heiige aangebragt
In de vreugde van de kleenen
Vreugdedie ook mij voorheneu