132 DE MOFFESCHANS. Deez' myn bloemkens allegaer Op haer beurten hier en daer Onderscheyden op hun wysen Oock hun God en Schepper prysen Ende. roepen luyder keele: Onse Heer heeft ons gesteld t, Elck een op syn eygen Steele Tot versiersel van het veldt. Wat dunkt ulezers is het niet hoog te bejam meren dat de heerlijkheid dezer lust-warande ge heel verdwenen is En zij is dat reeds lang, want zeker schrijver getuigt er van in 1757 dat de lusthof toen reeds eene gewone boerenhoeve was ge worden evenwel zóó dat er nog eenige overblijf selen van eene versterkte schans te zien warenen aldaar nog verscheidene onbekende kruiden groeiden terwijl een ander reeds in 1741 daarvan sprak als van eene plaats welke al haar vorig sieraad mistedoch nog ruim voorzien was van zoodanige in het wild groeijende kruiden en gewassen welke hier te lande nergens gevonden werden. Deze laatste bijzonderheid wordt bevestigd door de getuigenis van nog in leven zijnde personenwien het heugthoe zelfs nog in deze eeuw die plaats getrouwelijk be zocht werd door zoogenoemde oliekoopers of Hon- gaarsche geneeskundigenten einde aldaar genees kruiden op te sporen. Maar ook te bejammeren is het, dat, behalve het G. Vkolikhert, in zijn' Vltseingtche Kerkhemel, bl. 57. P. de la Rue, in zijn Geletterd Zeelandbl. 221.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 172