KWASTEN. ilGm. Öe CiQiii), flj- GRAFSCHRIFT. DOOR •k Zag lanstst een windrig heertje gaan Een* knaap met opgeheven kop. Zijn' rotting met een zilvren knop Zag ik hem ginds en herwaarts slaan. „Wat fraaije rottiDg met een kwast!" Mijn' uitroep had de knaap verstaan En sprak gij merkt mijn rotting op Ja 't is een fraaije zilvren knop „Maar 'k heb er nog geen kwasten aan." 'k Zweeg stildoch hield mijn meening vast Ik zag een' rotting met een' kwast. De menschen zijn geneigd elkander te bedriegen: Men leert zelfs stomme steenen liegen. Roos.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 193