KWASTEN.
ilGm. Öe CiQiii), flj-
GRAFSCHRIFT.
DOOR
•k Zag lanstst een windrig heertje gaan
Een* knaap met opgeheven kop.
Zijn' rotting met een zilvren knop
Zag ik hem ginds en herwaarts slaan.
„Wat fraaije rottiDg met een kwast!"
Mijn' uitroep had de knaap verstaan
En sprak gij merkt mijn rotting op
Ja 't is een fraaije zilvren knop
„Maar 'k heb er nog geen kwasten aan."
'k Zweeg stildoch hield mijn meening vast
Ik zag een' rotting met een' kwast.
De menschen zijn geneigd elkander te bedriegen:
Men leert zelfs stomme steenen liegen.
Roos.