KEUKEN DEK STAD AAKDENBUKG. 23 „splitten van beneden tote boven, ende waermen zijn voete in haer bloet ende naeyse weder toezonder verbueren jeghen den heere, up dat zoe levende „blijft 26)." Het stond den echtgenoot, ik vergis mij, ik bedoele den echtbeuldus vrij zijne vrouw allergruwelijkst te beleedigen en te kwetsen alleen lijk het leven mogt hij haar niet nemen. Dergelijke bepalingen spreken luider dan de welsprekendste ver handelingen des bekwaamsten redenaarston voor- deele en tot lof van den goedenouden tijd. Het voorgaande komt ongetwijfeld velen mijner lezers of lezeressen wat apocryf voor, gelijk het dan ook, ik bekenne het, ongeloofelijk schijnt, dat zulke wreedheden straffeloos geschieden mogten. Daarom voDe hier ten slotteten overvloede eene pleitrede uit denzelfden tijd en uit hetzelfde „boek met den knoop," waarin men ziet op welke wijze en op welke gronden een taalman, d. i. een openbaar verdediger, iemanddie beschuldigd werd zijne vrouw zoodanig mishandeld te hebbendat zij zich uit wanhoop ver hangen hadvoor de vierschare te Aardenburg met vrucht verdedigde 26). Tevens moge het volgende strekken om eenig denk beeld te geven van de wijzehoe zulks in de eeuw geschiedde: Hoe dat hem een man verweren mag, daar men hem eisch aanlegt van lijf of van leden, als van zijnen wijve. Onregt hebt gij baljuwen gij schouteete dat gij daar eischt Jan Coc lijf of lid, boete of ban

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 63