24 KEUREN DER STAD AARDENBURG. om redenen die ik ertoe getoogd liebbeen voort daartoe toog en zeg, en zeggen zal, want, baljuw! Jan voorzeid toogt en zegt, en ik voor hem als zijn taalman dat gij baljuwzelf kwaamt in verleden tijden ten huize, daar Jane, 't wijf van Jan voor zeid in wonende was en aanvaarddet daar alzulk goed als achter Jane voorz. gebleven was, en zettet hetzelve in arrest als voor verbeurd, om die reden, dat Jane zich zeiven 't lijf (leven) namals tot mijns heeren behoef van Vlaanderen. Ware het zake dat gij daartegen zegt of spreekt, het en ware alzoo ge varen daar vermeet ik mij hulp aan schepenen en eisch u Baljuw van Aardenburgdat gij voortgaat en hand en mond doet van al het goed dat Jane toebehoorde, of dat gij Jan Coc voorz. kwijt scheldt van allen eisch, die gij hem te wette aanlegt, of ter wette waarts keerten dat gij alzoo veel daar toe doet, als schepenen zullen wijzen, bij gemaanden eededat gij schuldig zijt te doen en ik begeer dat gij schepenenmaant van den regte. Voort gij heeren, gij schepenen, zoo toogt Jan voorz. en ik voor hemals zijn taalman als dat gij hebt in uwer talen met u onregte, dat Jan zijn wijf zoude hebben geslagen of gestoken waardoor dat zij zoude zijn gevallen in overduldigheden en zich- zeiven zoude hebben verhangen'twelk Jan voorz. nooit dacht noch peinsde, en dat al zeggende woor den en vele woorden zijn. En al ware dat zake, dat Jan voorz. zijn wijf had geslagen of gestoken, zonder wonde en zonder kwetsurezoo toogt Jan dat het nergens staat ter jurisdictie van dezen heere,

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 64