LEERE AAN
fl. p. 010 0 8.
DOOK
Gij siddertwen de sombre vorst des tijds
De rozen van uw pad met scherp geslepen zicht
Zoo één voor één van haren stengel maait;
Wen 't zacht fluweel des fijngevonnden blads
In 't slijk vertreênten voetvaag wordt van de aard
Osidder nietverwin dien killen schrik
Die u de maagre man om 't harte slaat.
Hij is niet boos; hij doet alleen zijn pligt
Nu rooft hij bloemen nog, en menig knop
Die nooit ontlookwordt door hem meêgerukt.
De storm gaat voor hem uithem volgt de orkaan
Zijn adem is als die van 't kille noord
Al 't leven blaast hij weg: den sterken tronk
En 't eerste groen der jeugd.
Daar was een maagd met rozen op de wang.
En ligt en lucht zwierde in heur lokkenpraal
Een vracht van gouddat in den morgen blonk
Waarom de maan zoo zoeten weerschijn gaf.
Iieur zilvren stem was melodie voor 't oor
lleur zoete mond was tot een kus gevormd