LEERE AAN fl. p. 010 0 8. DOOK Gij siddertwen de sombre vorst des tijds De rozen van uw pad met scherp geslepen zicht Zoo één voor één van haren stengel maait; Wen 't zacht fluweel des fijngevonnden blads In 't slijk vertreênten voetvaag wordt van de aard Osidder nietverwin dien killen schrik Die u de maagre man om 't harte slaat. Hij is niet boos; hij doet alleen zijn pligt Nu rooft hij bloemen nog, en menig knop Die nooit ontlookwordt door hem meêgerukt. De storm gaat voor hem uithem volgt de orkaan Zijn adem is als die van 't kille noord Al 't leven blaast hij weg: den sterken tronk En 't eerste groen der jeugd. Daar was een maagd met rozen op de wang. En ligt en lucht zwierde in heur lokkenpraal Een vracht van gouddat in den morgen blonk Waarom de maan zoo zoeten weerschijn gaf. Iieur zilvren stem was melodie voor 't oor lleur zoete mond was tot een kus gevormd

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 69