34 UIT DE GEDENKSCHRIFTEN
als vroedmeester. Men kan zich-zelven al veel be
wijzen wanneer het hart het voor bewezen wil hou
den. Mijn aanstaande schoonvader, ofschoon niet
zoo geheel overtuigd als ik van de gegrondheid mij
ner redenen bewilligde eindelijk in mijn verzoek.
Ik zag weldra dat ik te gunstig over mijn praktijk
geoordeeld, en meer op het getal dan op het gehalte
mijner klanten gelet had. Velen dergenendie mij
zoo dadelijk waren toegevallen, stonden op het boek
van mijn confrère; anderen waren loopers, die gedu
rig van geneesheer veranderden; velen waren aim.
Voor slepende ziekten hield mijne reputatie ook geen
stand; ik was eerlijk en warsch van kwakzalverij,
en kon dus op den duur voor geen wonderdoctor
doorgaan. Mijn confrère was na mijne vestiging te
Ploegzee spoedig van gedrag veranderd hij bezocht
thans geregeld zijne zieken ging dadelijk overal waar
hij geroepen werdzelfs bij de armen en bij zijne
schuldenaars die nu ook op mijn boek stonden en van
zijne tegenwoordige bereidwilligheid gebruik maak
ten. Terwijl zij om hunne handelwijze jegens mij te
regtvaardigen niet nalieten mij te belasteren. Mijne
worsteling om in de praktijk te komen begon einde
lijk nu eerstterwijl ik gewaand had dat ik die reeds
te boven was of liever dat ik zoo gelukkig was
geweest van die niet gekend te hebben. Die wor
steling was wel is waar zoo hopeloos niet; ik had
familiënop wier behoud ik kon rekenen en zag
het getal der zoodanigcn allengs toenemen; maar te
leurstelling drukt jeugdige en onervaren gemoederen
krachtig ter nederen zoo zorgeloos en vertrouwend