VAN PIERRE DU MEAUX. 35 op de toekomst als ik vroeger was, zoo zwaartillend en bekommerd was ik thans, en -ik was nu echtge noot en vader. Reeds meermalen had ik verzochtom op mijne beurt met de armenpraktijk te mogen begunstigd wor den. Mijn confrere, had die bestendig gehad toen hij hier alleen wasmaar toch altijd slechts tot weder- opzeggens toe. Ofschoon hij ruim genoeg betaald werdliet de bediening der armen veel te wenschen over. Men achtte het oogenblik thans gunstig, om mij die praktijk te komen aanbiedenniet omdat men ontevreden was over de wijze waarop die werd waar genomen o neenmen was te Ploegzee zoo teêr niet over de armen, maar, zoo als mij dra bleek, uit belang voor de kas. Men bood mij namelijk niet alleen eene mindere bezoldiging aan dan tot nu toe daarvoor werd gegeven maar eene som zóó gering dat het onmogelijk was daarvoor aan de lijders te geven wat hun toestand mogt eischen. Ik hield den armverzorgers voordat ikwel is waarzelfs voor een nog geringere som den arme met voordeel kon bedienendaar niemand hunner kon nagaan dat men den zieken de kostbare geneesmiddelen wanneer zij die behoevenonthoudtmaar dat ik zoo iets niet over mijn geweten kon krijgen om mij te bevoordeelen, ja, zelfs niet om mij voor schade te hoeden. Ik kreeg hierop slechts verwarde ant woorden waaruit mij echter zooveel bleek dat ik door geen streng toezigt zou bemoeijelijkt worden. Het scheen dat de armvaders zich verantwoord achttenals maar niet gezegd kon worden dat men

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 75