36 UIT DE GEDENKSCHRIFTEN te Ploegzee de armen zonder geneeskundige hulp liet. Een diaken sprak nog van de armenpraktijk aan den minstbiedende te gunnen dit vond echter geen ingang omdat men meende dat dit niet mogt en omdat men wel inzag dat ik de man niet was wïen men met zulk een voorstel aan boord kon komen. Mijn confreredie intussclien de lucht van die on derhandeling gekregen had, beloofde wat op zijne bezoldiging te zullen laten vallen, en men nam dit aanzoodat hij voor goed in het bezit van de armen praktijk bleef. Aldus werd ik niet alleen van een voordeel ver stoken, waarop ik meende op mijne beurt aanspraak te hebben, maar ik had mij nog het ongenoegen van den kerkeraad en van den dominé op den hals ge haald, zoo door mijne weigering om een voor mij schadelijk accoord te treffenals door mijne aange voerde beweegredenen, die, men voelde het wel, een scherp verwijt bevatteden. Ik vernam dat de dominéde auteur van dit bezuinigingsplan zich thans alles behalve vriendschappelijk over mij uit liet. Dit eerste moest mij bevreemdendaar hij nog onlangs met mij sprekendede geneesheeren beklaagd haddie niet alleen zoo vele diensten aan de min vermogenden om niet bewijzen, maar daarbij nog de geneesmiddelen leveren terwijl ondankbaarheid nog meestal hun loon is. Toen ik hem daarop antwoordde dat eene ruime bezoldiging voor de armenpraktijk een billijk middel zou wezen om ons daarvoor eenige vergoeding te schenken daar wij door onze opof feringen echtgenooten en ouders in het leven behiel-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 76