VAN PIERRE DU MEAUX. 41 Hot was avond en te laat om naar mijne schoon ouders te gaan. Wij begaven ons te bed maar kon den den slaap maar niet vatten. Herbaalde malen nadat wij elkander goeden nacht gewenscht hadden hervatteden wij het gesprek. Ik zou thans de toe- komst wel willen kennenom te weten of er iets „van de geheele zaak zal komen," zeide mijne vrouw. „Dat zal wezen zoo als de Heer het beschikt, „vrouw! Zoo zeide immers onze dominé, toen hij laatst dat beroep kreeg ofschoon hij eigenlijk wilde „zeggen: dat zal afhangen van de voordeelendie men mij hier of ginder aanbiedt." ZwijgPierre met zulke praat maakt gij u vijanden." „Ja, Veritas odium parit; maar ik zeg toch dat „bij die gelegenheden Godsnaam dikwijls misbruikt wordt." „Nu, Veritas odium parit, ik versta uw latijn niet. Slaap wel „Nacht vrouw!" en na eenige minuten waren wij op nieuw aan de praat, tot dat Morpheus ons toch eindelijk in zijne armen sloot. Des morgens begaf ik mij met die boodschap naar mijne schoonouders. Ik kreeg moeder al dadelijk tegen mij die de gedachten niet kon verdragen van hare dochter niet langer in hare nabijheid te hebben. Ik voerde al fle redenen aan voor mijn besluitdie moeder wel bestreed, maar, naar mijn inzienniet wederlegde. Yader luisterde en zweeg. Op mijne interpellatie zeide hij eindelijk dat dit eene gewigtige zaak was die rijpelijk overwogen diende te worden

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 81